DE MOFFIES SCHREEUWENDE GALERIEHOUDSTER D.B. (DEEL 2)

 

Het is een lang volgehouden mythe door Dieuwke Bakker dat zij vanaf de eerste dag dat zij haar Galerie Mokum aan de Amstel 186 te Amsterdam opende op het zelfde moment  voor de nieuwe lichting realistiese schilders koos.

Het eerst jaar stelde zij werk van abstrakte schilders tentoon o.a. het priegelwerk van mijn ex-klasge noot van het christelijk lyceum te Amsterdam, de slordig levende, uit een jeugd instelling ontsnapte Thommy Gerardsz, die jammerlijk omkwam door een zelfmoordpoging.

Ik hoorde in 1974 van zijn jeugdvriendinnetje Elsje S. dat hij op elk feestje van Leidse Pleiners wel zijn kop in een gasoven stak om aandacht te trekken ter verhoging van de feestvreugde en zijn eigen aanzien.

Zijn ouders waren vergast in Auschwitz, hij was blijven zitten in de tweede klas van het Christelijk Lyceum te Amsterdam, in het drugs milieu van het leidse plein verzeild geraakt en zo zien we weer eens hoe de ene mislukking onvermijdelijk de andere opvolgt.

 

In Vrij Nederland van 7 juli 1984 noemt Henk Romijn Meijer zichzelf de oudste en trouwste klant van Galerie Mokum.

Merkwaardig genoeg zag ik Henk Kletsmeier tussen 1964 en 1972 en 1974 tot 1978 slechts drie keer totaal in de galerie. Hij muntte uit in stil zwijgen.

Soms ging hij tijdens een tentoonstellingopening met een klein bloknootje naar het toilet om iets te noteren. Ik hoorde later dat hij de conversatie tussen de kunstenaars afluisterde om die te gebruiken voor zijn flutboekje ‘Lieve Zuster Ursula’ waarin hij Galerie Mokum en in het bijzonder de contraprestatie trekker/ illustrator/kunstschilder belachelijk maakt. Een boek dat slechts in een paar exemplaren verkocht en snel bij fa. J. de Slegte belandde.  . Het hele oeuvre van Romijn Meijer was in de ramsj voor een paar knaken te krijgen.

Ik kom in het 45 jaar geleden uitgegeven boek voor als Walter Bakster. Hij noemde mij als academicus een “hoogst onbenullige figuur’ beweerde in een intervjoe dat ik hem dag en nacht zou hebben opgebeld. De werkelijkheid is dat ik geen enkele interesse in auteurs had en zeker niet in docent Meijer. Zijn adres kende ik niet en was er niet nieuwsgierig naar.

Tegen Teun Nijkamp (contraprestatieschilder) verklaarde hij parmantig dat hij bij voorbaat een hekel aan mij had omdat ik blond was en dat zouden allemaal nazis en fascisten zijn, hetgeen door copy artist Teun Nijkamp, zelf een blauwe jongen, werd nagepraat. Het waren de jaren dat iedereen waar je als academicus een vooroordeeel tegen had voor nazi en fascist werd uitgemaakt.

 

Zeer frekwent is Henk Romijn Meijer niet in Galerie Mokum geweest en ik kan dat met zekerheid zeggen omdat ik er in bovengenoemde jaren minstens drie keer in de week kwam en des avonds geregeld etablissementen met Dieuwke Bakker en Michael Podulke, haar flamboyante vennoot, bezocht tot in de vroeg ochtend.

De drank vloeide meer dan rijkelijk.

De larmoyante toon van het van Gerard Kornelis van het Reve nagebauwde proza van Henk Romijn Meijer, overlopend van snotterend zelfmedelijden heeft mij nooit kunnen boeien. Hij was ook altijd met hoofdpijn, vertelde hij eens. Zijn inkt bestond uit lauwe, brakke tranen. Zijn machteloze pen is het geslachtsdeel van een impotente kastraat.

In het V.N,. artikel ter nagedachtenis aan Dieuwke Bakker schrijft Henk Romijn Meijer terecht: ‘Het Stedelijk Museum, dat de stad Amsterdam niet vertegen woordigde, evenmin als het land waarin de stad was gelegen. Het Stedelijk Museum likt de hielen van het buitenland in plaats van een voorbeeld te stellen’.

Dat is een opmerking met weinig nieuwswaarde.

‘Bij de opening van haar nieuwe galerie straalde ze’, schrijft allesweter Romijn Meijer, maar vergeet te vermelden dat de gouden tip voor haar nieuwe lokatie afkomstig was van mijn echtgenote en mij. Ik hoorde uit de Amsterdamse antiquarenwereld dat het pand te koop was, ver voor dat Dieuwke Bakker er ook maar enige belangstelling voor had. Ook Dieuwke Bakker ‘vergat’ dit feit te noemen tegenover haar ‘jongens’, de kunstschilders die net als ik tot 1973, vast verbonden waren aan de galerie. Aanvankelijk zag Dieuwke Bakker niets in de zaak tegen over de Universiteit van Amsterdam en moest ik haar overtuigen dat een bijzonder koopkrachtig publiek juist langs de Oude Zijds Voorburgwal dag in dag uit voorbij trok.

Het toeval wil dat mijn biologiese vader heel kort een winkel naast Galerie Mokum had in 1949, samen met zijn tweede vrouw, die echter na zijn pathetiese zelfmoordpoging en opname in het gekken Paviljoen 3 van het Wilhelmina gasthuis van het familie toneel verdween om incidenteel terug te keren en grote moeilijkheden te veroorzaken.

 

(wordt vervolgd)