Helaas krijgen weinigen in de vroege jeugd een teken van omhoog welke kant het met hem of haar op moet later. Later? En als er nou eens geen later komt, vroeg ik mij al vroeg in mijn leven af. Als kind van acht,negen jaar joeg de dood mij grote angst aan,vooral na het lezen van enkele spiritis tische verhandelingen, die geen kind gerust stelden. Wenken van de allerhoogste of geheimzinnige boodschappers vanuit het ongeziene hebben mij nooit bereikt en ik twijfel ten sterkste aan de mogelijkheid dat het ge beurt,in tegenstelling tot goedgelovige aanhangers van de evangelische omroep,die de kijker poogt wijs te maken via wijsneuzen als Henk Binnendijk, Feike ter Velde of Otto de Bruyne,dat zij de blauwdrukken voor een ieders bestaan en de oplossing voor elk probleem in de binnen zak van hun kekke konfektiepakken met zich mee dragen. Randdebiele zeverende vrouw tjes die onbegrijpelijke profetieën uiten tijdens ere diensten van sommige halleluja kerken ergeren mij niet weinig! Pas veel later is er in sommige levens een rode draad te vinden, maar het gros van de medemensen wordt gestuurd door al of niet gelukkig toeval,invallen, onnaspeur bare raadselachtige stuur processen, dwang gedachten, terloopse obsessies of voorbij gaande, vluchtige passies. De door psycho analisten hoog geachte inlegkunde van verklaringen achteraf is het omstreden domein van de psychia ters en totaal niet voor mij wegggelegd. Bovendien geloof ik er helemaal niets van. Nonsens predikers als Jung die over de synchroniciteit van non-causale verbanden schreef zijn terecht door moderne mensweten schappers naar de geduldige, eeuwig durende prulle mand-lullemand van het uitgestrekte rijk der fabelen verwezen. Een bodemloos vat van Sysifus waar heel veel in past voor de druppel de emmer doet overlopen.

Het eerste schilderij dat diepe indruk op mij maakte als elfjarige was een havengezicht van Paul Signac dat in 1953 in de hal van het Stedelijk Museum hing.Thuis gekomen vertelde ik enthou siast over het schilderij aan mijn tante en oma die zeker wisten dat in het Stedelijk Museum alleen rom mel hing. Van Signac hadden ze nooit gehoord. Niet altijd ging museum bezoek mij in mijn kouwe kleren zitten.Wekelijks maakte de zesde klas een verplichte excursie naar het Rijksmuseum en tij dens de behandeling van het gruwelijke schilderij De onthoofding van Petrus kreeg ik mijn eerste en voorlopig niet de laatste migraine aanval en moest snel naar huis.

 

Voor het eerst zag ik jaren later tot mijn stomme verbazing (alhoewel ik zelf de kopij had ingele verd) mijn eerste, aarzelende pogingen tot proza en powezie in drukletters in de schoolkrant van de Da Costakweekschool te Bloemendaal in 1963 verschijnen. Tijdens een werkweek had ik een somber, door het existentialisme beínvloed, modern, dus niet rijmend gedicht geschreven en later stuurde ik nog wel eens powetische gedachten naar de redaktie van de schoolkrant, die ze prompt afdrukte, waarschijnlijk meer geïmponeerd door mijn zwijgzaamheid die uit verlegenheid voortkwam en mijn schouder lange, as blonde haar, dat in schoolmeesters kringen van begin jaren zestig tot de uitzondering en behoorde,dan door de kwaliteiten van de kopij,vermoed ik. In ieder geval werd het gelezen door de hele school. De beide redakteuren van het door de direktie gecensureerde schoolblaadje De Koepel, klasgenootjes Burny B. maakte jaren later furore als Ko de Boswachter in een AVRO kinderprogramma en Broer Ko nijn Bernard N. verdween in het vullisvat van het vader landse welzijnswerkers circuit. Opgeruimd staat netjes! Ik typte het met twee vingers moeizaam op een Olympia schrijfmachine die ik leende van mijn opa.

Vol verwachtingen klopte mijn hart! Nieuwe uitdagingen lagen in het verschiet! Die onontgonnen wereld van kunsten en literatuur! Het artistieke en literaire plantsoen! Daar zouden de kunstkerst bomen vast en zeker tot ver in de hemel groeien! Oneindig veel spannender dan een saai, uitzichts loos schoolmeesters bestaan. Romantiek alom!Ik begon met de moed der wanhoop slechte, abstrak te schilderijen te maken met varkensharen kwasten en goedkope verf waarmee ik enige indruk maakte op sommige vrouwelijke leerlingen en dat was nu net de bedoeling.Ik had de meesters truuk die generaties kunst enaars voor mij al lang kenden, ontdekt.

Grootmoedig schonk ik mijn konterfeitsels met royale gebaren, een Haarlemse, ongewassen bohé mien waardig, voor zover die ooit bestonden in het duffe, ingeslapen ambtenarenstadje, aan Els, Coby, Frieda, Aletta en zelfs aan de ouders van de zwartharige, sensuele,voluptueuze Monique. Doeken van mijn hand die ze in het gunstigste geval boven hun bed hingen. Els vroeg er zelfs mijn wollen das bij die ze mee naar bed nam, om ook ‘s nachts, bij wijze van voorschot op de huwelijks nacht, voortdurend aan mij herinnerd te worden. Ze heeft die das nooit terug gegeven, zodat ik maar een andere kocht. Of ze nu nog met die das naar bed gaat zou ik haar echtgenoot, een grif fermeerde, moeilijk lerende droogkloot, de plaatselijke dorpsschoolmeester te Zuidwolde, die toch nog bij gebrek aan beter hoofdmeester is geworden ondanks de prognoses van zijn leermeesters en ook zijn vrouw die een hard hoofd in zijn verstandelijke vermogens had, toch eens mondeling of schriftelijk moeten vragen.

Meestal hing een schilderij van mijn hand boven de sponde van een vriendin, zo lang de liefdes relatie duurde. Soms duurde dat niet al te lang. Els gaf het schilderij na het beeïndigen van de relatie moeiteloos en onverschillig weg aan haar zusje Ineke. Coby bezorgde me het doek dertig jaar later terug met een gat er in. Het had negentwintig en een half jaar op zolder gestaan. Het was misschien wel het beste bewijs dat ik nooit voor wonderkind of jeugdgenie in de wieg was gelegd en vooral het sluitende bewijs dat het pad van de abstrakte kunst een dwaalweg is. Mijn eerste tentoonstelling, begin 1966,had ik in het kunstenaarscentrum De Ark in Haarlem en de schoolkrant,onder leiding van Burny B.B. schreef een van jaloezie ronkende vernietigende recensie. Jaren later sprak ik mijn intelligente studiegenoot Ben S., die toen al lang lektor was in de pedago gische wetenschappen te Utrecht, die er nog schande van sprak. Ik haalde mijn schouders er over op en besloot als tegen prestatie van deeelname aan aktiviteiten voor de jaarlijkse school avond waar ik al lang vantevoren op de aankondiging stond om gedichten van eigen hand voor te lezen maar af te zien.

 

Nooit hebben de denigrerende opmerk ingen van mijn zo saaie,voorspelbare mede leerlingen of van de direkteur van de Da Costakweekschool,die zelfstandig niet eens zijn schoenveters kon knopen, dat moest zijn vrouw doen,mij kunnen ontmoedigen of mij van één van mijn voor nemens af kunnen brengen.Ik ken een kunstschilder (eigenlijk een illustrator) die in 1967 beweerde binnen tien jaar een kasteel in Frankrijk te bezitten.Tien jaar later na deze uitlating woonde hij nog op een door de gemeente toegewezen gesubsi deerde bovenwoning aan de Parnassusweg te Amsterdam en leef de zijn oninteressante leventje op kosten van de kunste naars bijstand.Ik kwam een enkele keer bij hem over huis en steeds weer vielen mij de de primerende kleuren op van het interieur. De mu ren waren bespannen met grauwe jute om een artistieke sfeer op te roepen en de vullisbak,die uitpuilde van de lege jeneverflessen,want de artiest was een notoire gebruiker, stond in een hoek van de kamer en werd gebruikt als stoel wanneer er meer dan vier mensen aanwezig waren,net als op zijn vorige adres in de Peper straat boven een Turks gastarbeiderskafee.Het artistieke echtpaar bezat slechts vier wrakke kaffee stoelen,van het Thonetmodel,voor een krats op het Waterlooplein op de kop getikt.De surrealistiese schilder C. v. G. voorspelde in een van zijn weinige optimistiese buien dat hij als vijfentwin tigjarige veelbelovende kunstschilder binnen tien jaar miljonair zou zijn.Zijn belofte als veelbelovend schilder heeft hij nooit kunnen inlossen.Als voorschot op die toe komst reed hij als vast rond in een zesdehands Jaguar E-type,die niet vooruit te branden viel. De elektriese ramen werkten feilloos, maar dat was ook alles. Dertig jaar later zat hij nog in de bij stand, zoals het gros van de volgens eigen zeggen, zo geniaal begaafde en aan doenlijk gevoelige, wereldverbeterende kollegaatjes,die het liefst andermans ruiten ingooi den of met een dronken kop op tafel gaan dansen,hun lul uit de ranzige gulp haalden en luidkeels verkondigden dat ze een por tie verse kunstzinnige kroketten als laatste artistiek e schepping in de aanbieding hadden.

Het snoepje van de week was een aanbod dat in de al lang failliete winkels van de firma de Gruyter nu definitief al lang tot het verleden behoort!

Misschien is het voor een eigentijdse kunstenaar wel een ongeluk om, zoals Fred van der Wal, met een grote dosis aan realiteitszin en intelligentie op de wereld te komen.Wie zal het zeggen!